De afscheidsrede van professor Mark Bovens, Universiteit Utrecht, is opmerkelijk actueel omdat hij heel goed uitlegt waarom grote delen van de Nederlandse bevolking zich niet meer vertegenwoordigd voelen in Den Haag. Er gaapte een diepe sociale kloof tussen de praktische beroepsbeoefenaren die hun komen verdienen met hun handen en de denkende beroepsbeoefenaren die werken met hun hoofd.
Door: Mark Bovens
Mijnheer de rector magnificus, geachte aanwezigen,
Ik ben een kind van de verzuiling. Ik ben opgegroeid in een portiekflat in Rijswijk in de jaren zestig van de vorige eeuw. Wij waren katholiek en woonden op de eerste verdieping. Op de begane grond woonde een gereformeerde familie en boven ons woonden twee ‘openbare’ families, zij waren ‘niets’. Als kleuter speelde ik met de gereformeerde en openbare buurkinderen in de gemeenschappelijke binnentuin achter onze flat. Dat veranderde toen we naar de lagere school gingen. De gereformeerde buurjongen ging naar de protestants-christelijke school, het bovenbuurmeisje naar de openbare school en ik ging naar de Pius XII-school. Die scholen lagen vrijwel naast elkaar, maar er was geen enkel onderling contact. Na schooltijd gingen we naar aparte turnclubjes en voetbalverenigingen en dat patroon zette zich voort op de middelbare school. Toen ik ging studeren, werd ik lid van een katholieke studentenvereniging en zelfs mijn vrouw is van huis uit katholiek. Pas toen ik ging werken bij de vakgroep Politieke wetenschappen in Leiden had ik voor het eerst weer wat diepergaand contact met protestanten, zoals Hans Oversloot, Rudy Andeweg en mijn promotor Herman van Gunsteren.
Toen ik dit mijn dochters ooit vertelde, keken zij mij wat meewarig aan: dat was zóó twintigste eeuw. Maar het lachen verging hun toen ik vertelde dat hun sociale wereld minstens zo gescheiden was als de mijne destijds, maar dan niet langs religieuze maar langs opleidingslijnen. Ga maar na: de ouders van de buurkinderen in onze straat waren vrijwel allemaal hoger opgeleid en dat gold ook voor de meeste ouders van de kinderen op hun lagere en hun middelbare school en op hun voetbal- en hockeyvereniging. Na de lagere school gingen ze naar het gymnasium en vervolgens naar de universiteit. Vrijwel al hun vrienden en vriendjes studeerden ook. De wereld van het vmbo en de roc’s was een terra incognita voor hen en als ze dan eens een keer moesten voetballen tegen de SV Duindorp, dan was het alsof ze een exotische stam ontmoetten.1
Opleiding is de nieuwe verzuiling. Nog meer dan de katholieken, protestanten en openbaren uit de vorige eeuw, leven academisch en praktisch geschoolden in gescheiden sociale werelden. Ze wonen in andere wijken, hun kinderen zitten op andere scholen en andere clubs, ze kijken naar andere tv-zenders en ze stemmen op andere partijen. Ook de vriendenkringen en huwelijksmarkten zijn gescheiden.